Adviezen van de jeugdzorgjeugd
Fractielid naar regionale bijeenkomst van bij (jeugd-)zorg betrokkenen PvdA-ers. Wat is de relatie tussen een badkuip, jongeren met traumatische ervaringen in de hulpverlening en een groep maatschappij betrokken burgers? Hoor ik iemand roepen dat het gaat over het afvoerputje van onze maatschappij waardoor jongeren met complexe problematiek dreigen te verdwijnen? Wie zei daar dat het vast gaat over zo’n typische groep van PvdA’ers die als brave bestuurders zich graag laten ‘inspireren’ door dramatische verhalen maar zich puntje bij paaltje te goed doen aan een plons in een warm bad? He, hoor ik ook iemand scanderen dat het anders moet?
O.k., toegegeven. Het waren de stemmetjes in mijn eigen hoofd. Stemmetjes die mij vergezelden op weg naar de mooie DRU Cultuurfabriek in Ulft voor een regionale bijeenkomst van bij de (jeugd-) zorg betrokken PvdA-ers. Als relatief groentje in de regio en bij de PvdA, vermoedde ik dat een dergelijke bijeenkomst mij verder zou kunnen helpen bij het thuis geraken in het gedachtengoed van de partij en de regionale perikelen van de jeugdzorg. Maar, eerlijk is eerlijk, de stemmetjes in mijn hoofd bedreigden mijn nobele streven om gewoon te luisteren en te absorberen.
De eerste les die avond om mijn vooringenomenheid definitief te elimineren, kreeg ik nog voor ik uit de auto stapte. Het voormalige fabrieksterrein veroorzaakte een historisch besef dat mijn arrogantie acuut om zeep hielp. De avond moest nog beginnen. Een veertigtal jeugdzorg-ervaringsdeskundigen, specialisten uit onderwijs, politiek en zorg en betrokken PvdA-ers debatteerden, onder de uitstekende leiding van iemand van het Centrum voor lokaal bestuur, over de vraag waar wij binnen de Achterhoek vanuit de PvdA visie het verschil kunnen maken als het gaat over de opdracht die gemeenten per 1 januari ’15 hebben in de organisatie van jeugdzorg. Uit de discussie kwamen vele zeer waardevolle suggesties en overwegingen. “Sluit een een coalitie met betrokkenen (cliënten, ouders, onderwijs en hulpverleners) in plaats van in de Raad” was daar een van. De constatering dat de invloed van de gemeente zich feitelijk beperkt tot enkele onderdelen van het gehele proces, een andere. De zorgorganisaties blijven de hulpverlening uitvoeren. Waar de gemeente kan ‘sturen’, is de toeleiding naar de zorg, signalering van hulpvragen en afspraken die gemeenten maken met zorgaanbieders in de inkoopcontracten. Een sturingsmogelijkheid waar m.i. relatief nog weinig over gesproken wordt is de kwaliteitscontrole. Wat mij betreft een die het waard is goed te regelen. Zo ging ik naar huis met deze en andere overwegingen. De belangrijkste die mij als een mantra rijdend over de betonplaten van het fabrieksterrein door het hoofd bleef zingen was de constatering dat we de gelegenheid hebben om, ook binnen de krappe budgetten, ons af te vragen: wat gaat er nu niet goed en wat moet er anders? Onze ‘maatschappelijke coalitiepartners’ kunnen ons daar prima mee helpen.